1. Let op de maatvoering
Elke leeftijdsgroep heeft een andere maatvoering qua boxen en voerhek. Kijk bij het doorschuiven naar de volgende groepen vooral naar de grootte van het dier.
2. Pas het rantsoen aan op de leeftijd
Maak een rantsoenberekening voor de verschillende leeftijdsgroepen. Het rantsoen moet bij de leeftijd en ontwikkeling van het dier passen. Zeker in de leeftijd vanaf tien maanden tot aan afkalven is een lagere voederwaarde belangrijk om vervetting te voorkomen.
3. Elk dier een vreetplek
Zeker als je brok of mineralen voert is het belangrijk dat elk pink een eigen vreetplek heeft. Heb je leeftijdsverschil in de groep? Zorg dan voor een vastzetvoerhek. Bij het brok voeren zet je dan de dieren vast, zodat ook de jongste, ranglagere dieren hun brok krijgen. Als je niet oplet krijg je anders steeds een achterblijver in de groep. Dat gaat ten koste van de groei en dus de afkalfleeftijd van je vaarzen.
4. Twee waterpunten per groep
Zorg dat elke groep minimaal twee waterpunten heeft. Mocht er dan één vies zijn, dan hebben ze nog een tweede bak. Daarbij kunnen twee groepen prima samen doen met één drinkpunt in het hekwerk. Denk daarbij ook aan de eerste en laatste groep. Controleer dagelijks of de waterbakken van al je jongvee schoon zijn. Bij de jongste groep heeft een voorraadbakje de voorkeur. Oudere dieren vanaf vier maanden kunnen goed werken met een drinknippel met een klein voorraadbakje.
5. Inseminatiegroep in het zicht
Heb je geen activiteitmeting om tocht te signaleren? Zorg dan dat je jongvee van de inseminatieleeftijd voor in de stal zit, of in ieder geval op een plek waar je meerdere keren per dag komt. Zo kun je de tochtige pinken goed zien.